Was Augustinus een wiskundehater? (Kees de Pater)

1 februari 2010

Meermalen leidt een auteur een wetenschappelijk artikel in met een korte historische notitie die in een meer of minder ver verwijderd verband staat met het te behandelen onderwerp. Daar is uiteraard geen enkel bezwaar tegen, zolang tenminste de feiten niet onjuist worden weergegeven of verkeerd worden geïnterpreteerd.

Dat laatste is enigszins het geval in een artikel ‘Rekenen en industrie’ van H.L. Beckers in Nieuw Archief voor Wiskunde (vierde serie, deel 6, no.1-2, 1988, p.83-89), dat begint met enkele opmerkingen over zowel waardering als gebrek aan waardering voor de wiskunde in het verleden. Beckers wijst eerst op het belang dat Plato aan de wiskunde hechtte voor contemplatie en training van de geest, maar ook op diens onderwaardering voor wat ik gemakshalve maar ‘toegepaste wiskunde’ noem. Dan gaat hij als volgt verder:
    “De heilige Augustinus maakte het zelfs nog wat bonter met zijn vermaning dat goede christenen moeten oppassen voor wiskundigen, omdat het gevaar bestaat dat die een pact met de duivel gesloten hebben. ” (blz.83)
Ik weet niet wat Beckers’ bron is, maar kennelijk doelt hij op een passage uit ‘De Genesi ad litteram’, II,17,37 (de laatste zin):
    “Quapropter bono christiano sive mathematici sive quilibet inpie divinantium, maxime dicentes vera, cavendi sunt, ne consortio daemoniorum animam deceptam pacto quodam societatis inretiant”.
Enigszins vrij vertaald staat hier:
    “Daarom moet een goede christen oppassen voor astrologen, of welke goddeloze waarzeggers dan ook, vooral als ze de waarheid spreken, om te voorkomen dat hij in oontact met demonen komt en door een pact in hun strikken gevangen raakt”.
Uit de vertaling -vergelijk de door mij onderstreepte woorden- blijkt meteen het misverstand. Augustinus waarschuwt zijn christetlijke lezers hier beslist niet voor Euclides -geometria en arithmetica acht hij nuttige wetenschappen -maar voor het raadplegen van astrologen. Het Griekse ‘mathèmatikos’ betekent allereerst (iemand die) gek of dol (is) op leren, vandaar ook wetenschappelijk (wetenschapper) en meer pregnant wiskundig(e) of astronomisch (astronoom) en vooral sinds de vierde eeuw ook astrologisch (astroloog).*
Juist de betekenis ‘astroloog’ is in de tijd van Augustinus de gangbare onder het gewone volk en bij dat spraakgebruik past hij zich meestal aan. Ik verwijs voor Augustinus’ afwijzende houding ten onzichte van de astrologie en zijn motieven hiervoor naar L.C.P.J. de Vreese, ..Augustinus en de astrologie” (diss. UVA, Maastricht, 1933), o.a. blz. 13,18,26,57,92,94, 95,102, waar ook in vrijwel alle gevallen ‘mathematici’ de betekenis ‘astrologen’ heeft. Om nog twee voorbeelden te noemen, op blz. 102 spreekt De Vreese van het verwerpen door Augustinus van de “mathematicorum fallaces divinationes” (de bedrieglijke voorspellingskunsten van de astrologen, Confessiones VII,6) en op blz. 94-96 bespreekt hij Augustinus’ sterk afwijzende houding ten opzichte van de “consultatio mathematicorum” (de consultatie van astrologen), die door de kerkvader zelfs als grote zonde wordt bestempeld.
Dat betekent overigens niet dat ik beweer dat Augustinus een enthousiast pleitbezorger van de wis- en natuurkundige wetenschappen geweest is. Dat ligt trouwens ook niet direct voor de hand bij iemand die zich allereerst zieleherder wist. Toch acht hij de studie van deze vakken beslist wel nuttig en zinvol, voor zover ze bevorderend zijn voor de eer van God en religieuze kennis verhelderen. De wetenschap.om-de-wetenschap wordt door hem afgewezen. Ik verwijs hiervoor naar Th.L. Haitjema, “Augustinus’ wetenschapsidee” (diss. Utrecht, 1917). Het staat overigens nu wel vast (zie bijv. David C. Lindberg, “Science and the early christian church”, Isis 74, 1983, blz.509-530) dat het christendom wat de houding tegenover de wis- en natuurkundige wetenschappen betreft, niet afweek van het standpunt van de toenmalige laat-antieke cultuur, die een duidelijke reserve vertoonde ten opzichte van deze wetenschappen en alleen datgene waardevol vond wat kon bijdragen aan waarachtig geluk. De studie van de wis- en natuurkundige vakken werd alleen zinvol geacht voor zover ze aan dit geluk bijdroegen.
* Om volledig te zijn: ‘astrologia’ betekent oorspronkelijk ‘astronomie’, en “pas in het laat-Latijn overwegend ‘astrologie’. Maar nog in de zestiende eeuw wordt ‘astrologia’ soms als synoniem voor ‘astronomia’ gebruikt.
Kees de Pater