Vitruvius – een antieke bouwmeester over zijn vak

1 februari 2010

Verschenen in EOS-magazine, februari 2002, p. 54-58 – www.eos.be

De oude Romeinen staan bekend om hun militaire macht, hun organisatietalent, en niet in de laatste plaats om hun technische prestaties. Zo waren zij bekwame wegenbouwers. Sommige Romeinse wegen hebben het tot op de dag van vandaag uitgehouden. Zij bouwden grote gebouwen als het Pantheon en legden waterleidingen en aquaducten aan. De macht van het Romeinse Rijk was niet alleen te danken aan de Romeinse krijgslieden en bestuurders, maar ook aan hun ingenieurs.
Schrijvers over techniek
Opvallend genoeg echter is er over het werk van die Romeinse ingenieurs maar weinig bekend. Ze schreven namelijk vrijwel nooit iets op. Tegenwoordig wordt technische kennis geboekstaafd in handboeken ten dienste van het onderwijs. Het antieke vakonderwijs maakte echter niet van handboeken gebruik. De kennis werd mondeling van een leermeester op zijn leerjongens overgedragen.
Boeken werden vooral geschreven door dichters en filosofen en hadden betrekking op verheven onderwerpen als de filosofie, de godsdienst, en de daden van grote mannen in het verleden. Werken met je handen stond niet hoog in aanzien en was ook geen waardig onderwerp voor een echte schrijver. Wat wij over de Romeinse techniek weten is niet ontleend aan schriftelijke bronnen. Onze kennis is vooral gebaseerd op bestudering van wat er van die techniek over is, dus resten van gebouwen, wegen en aquaducten. Maar wat voor mensen dat alles bouwden en hoe zij te werk gingen, dat is heel moeilijk te achterhalen.
Er is echter één opvallende uitzondering op deze regel. Ergens in de eerste eeuw voor Christus schreef de Romeinse architect Vitruvius een werk dat hij De architectura noemde: “over bouwkunst”. In dit werk zet hij de regels van zijn vak uiteen. Het is daarmee een uniek document, niet alleen voor de Romeinse oudheid, maar voor een veel langere periode. Dat schrijvers en denkers zich liever met de zaken van de geest dan met techniek bezighouden is geen eigenaardigheid van de Romeinen, maar iets wat in vrijwel alle culturen voorkomt. Zelfs vandaag de dag zijn er nog schrijvers die zich boven zulke dingen verheven voelen.
Een schrijver-architect
Vitruvius moet dus wel een uitzonderlijk persoon zijn geweest, maar helaas is over zijn leven zo goed als niets bekend. We weten zelfs niet zijn volledige naam. “Vitruvius” is zijn geslachtsnaam, maar een Romein had ook nog een voornaam en een familienaam. Dat er zo weinig gegevens over hem bewaard zijn gebleven strookt natuurlijk geheel met de lage status van de techniek bij de geletterden. Als technikus of architect had je weinig kans beroemd te worden. Er was domweg niemand die iets over je opschreef.
Om Vitruvius te leren kennen, kunnen we eigenlijk niet beter doen dan zijn boek lezen. Zoveel is zeker, hij was inderdaad een architect. Dat is ook aan de stijl van zijn boek af te lezen. Niet de vloeiende stijl van Romeinse filosofen of literatoren, maar een vrij moeizaam Latijn dat aangeeft dat deze man in zijn leven niet erg veel oefening had gehad in het schrijven. Tegenwoordig zijn er goede vertalingen, maar in de tijd dat men het Latijn zelf las waren er heel wat klachten over zijn stijl.
Wat hij in plaats van schrijven in zijn leven als architect nu wel precies gedaan heeft, blijft echter vrij duister. Slechts van één gebouw weten we dat hij het ontworpen en gebouwd heeft, omdat hij er in zijn boek over schrijft: een basiliek, een soort overdekte markt, in de Italische stad Fano (aan de Adriatische Zee). Dit gebouw is overigens al lang door sloop of verval spoorloos verdwenen. Wat hij verder nog heeft gedaan is niet duidelijk, maar hij schijnt een groot deel van zijn loopbaan in het leger te hebben gewerkt als militaire ingenieur. Tussen architecten en ingenieurs bestond toen geen duidelijke scheiding.
Een erg gezaghebbend architect kan Vitruvius echter moeilijk geweest zijn. Als we de voorschriften in zijn boek vergelijken met de resten van gebouwen uit zijn tijd, blijken die voorschriften vaak tamelijk verouderd. De nieuwste mode vertegenwoordigde hij zeker niet. Dat blijkt het duidelijkst op het punt van versieringen (wandschilderingen en dergelijke), waar de mode altijd het snelste gaat.
In plaats van zwier en mode, heeft Vitruvius de degelijkheid hoog in zijn vaandel staan. Hij besteedt veel aandacht aan zaken als gezondheid en veiligheid. Hij klaagt over collega’s die het met de regels niet zo nauw nemen, op oneerbare wijze klanten werven, maar de mensen uiteindelijk met hoge kosten opzadelen. Op grond van dit soort klachten heeft men wel verondersteld dat het Vitruvius in zijn carrière niet zo goed is gegaan, en dat hij daarom in arren moede de pen ter hand heeft genomen om zijn ambities dan maar op papier te verwerkelijken.
Vitruvius’ werk is geen handboek, waaruit je zou kunnen leren hoe je een huis moet bouwen. Het is niet geschreven voor leerling-architecten, maar voor het geletterde publiek. Hij geeft weliswaar veel technische details, maar laat er geen misverstand over bestaan dat daarnaast theoretische scholing en praktische ervaring essentieel zijn. Met zijn boek wil hij de mensen duidelijk maken dat de bouwkunst een serieus vak is dat achting en bescherming verdient. Een vak, bovendien, dat je niet aan beunhazen kunt overlaten, maar alleen aan goed opgeleide, deskundige bouwmeesters.
Het beeld dat uit dit alles van de man oprijst is dat van een ouderwetse, maar degelijke knorrepot. Iemand die hart heeft voor zijn vak, maar vast wil houden aan de regels die hij in zijn jeugd heeft geleerd.
Vuistregels
De onderwerpen in het boek zijn vrij divers. Sommige zaken zouden wij tot de schone kunsten rekenen, andere onder pure techniek. Zo behandelt Vitruvius het ontwerp van tempels, theaters, sportgebouwen en particuliere villa’s, maar hij geeft ook een heel deel over bouwmaterialen (steen, hout, kalk, en dergelijke). Ook het stuk over versieringen gaat vooral over kleurstoffen en hoe ze aan te brengen. Andere delen betreffen stadsaanleg en watervoorziening. Bovendien waren, zoals al gezegd, de vakken van bouwmeester en ingenieur in deze tijd nog niet scherp gescheiden. Vitruvius wijdt dan ook veel aandacht aan de constructie van zonnewijzers en aan de bouw van pompen en van machines voor de oorlogsvoering.
Vitruvius wil de bouwkunst niet als een puur handwerk beschouwen. Een waar bouwmeester moet volgens hem een grondige theoretische scholing hebben genoten. Voor het bepalen van de verhoudingen van een gebouw is kennis van de wiskunde nodig. Om zonnewijzers te maken moet je beschikken over astronomische kennis van de loop van de zon. Voor het ontwerpen van theaters is kennis van de acoustiek vereist. Voor weer andere zaken, als het kiezen van de plaats van een nederzetting of het aanleggen van een waterleiding, moet de bouwmeester enig inzicht hebben in de geneeskunde, vanwege de effecten op de gezondheid.
Door deze theoretische basis te benadrukken hoopt Vitruvius ongetwijfeld zijn vak de nodige status te geven. Zo last hij nog wel eens historische of filosofische stukken in die hij heeft overgenomen uit de geschriften van geleerde tijdgenoten. Dat maakte zijn boek voor toenmalige lezers waarschijnlijk interessanter, maar voor ons is die aandacht voor geleerde aspecten eigenlijk jammer. Wij hadden liever iets meer over zijn praktijkervaringen gehoord.
Uiteindelijk speelt de theorie bij Vitruvius toch een betrekkelijk ondergeschikte rol. Hij geeft trouwens zelf toe dat de kennis van de bouwmeester niet zo ver hoeft te gaan als die van een echte wiskundige of theoreticus. Waar hij theoretische verhandelingen geeft is het ook lang niet altijd zeker of hij ze zelf wel goed begrepen heeft. De theorie is meestal behoorlijk vereenvoudigd en vooral op de situatie van de architect toegesneden. De theoretische uiteenzettingen moeten vooral bewijzen dat de verschillende voorschriften een redelijke of zelfs wetenschappelijke grond hebben. Dat betekent echter niet dat die theorie in de bouwpraktijk zelf een grote rol speelt.
Het gros van de ontwerpvoorschriften die Vitruvius geeft bestaat uit vuistregels. Het meest springen die in het oog bij de bepaling van de onderlinge verhoudingen van de afmetingen van bouwwerken en constructies. Een onderdeel wordt als eenheid genomen en de overige onderdelen worden daarin uitgedrukt. Bij tempels is de eenheidsmaat in het algemeen de dikte van de zuilen. Een bouwvoorschrift is dan vooral een opsomming in de trand van: de tussenruimten tussen de zuilen moeten tweeëneenkwart zuildikte bedragen, behalve die aan voor- en achterkant, die drie zuildikten moeten bedragen. De hoogte van de zuilen is negeneneenhalve zuildikte. De basis van de zuilen moet een halve zuildikte hoog zijn, inclusief de plint, en anderhalve zuildikte hoog en breed. En zo gaat het verder, van de basis van de zuilen naar het kapiteel en vandaar tot de nok van het dak.
Bij machines gaat het net zo. Bij de ballista, een blijde waarmee zware stenen werden weggeslingerd, moet eerst de diameter van de boorgaten in het spanraam worden bepaald. (In het spanraam worden de torsieveren gespannen, waarvan de werking van het apparaat afhangt.) De afmetingen van alle andere latten en onderdelen waaruit het apparaat is opgebouwd worden dan uitgedrukt als zo-en zoveel keer deze diameter.
Dat klinkt allemaal erg strikt, maar dit betekent niet dat alle tempels er hetzelfde uit moeten zien. Er zijn verschillende soorten tempels, afhankelijk van het grondplan en van de bouworde (de Dorische, Ionische of Corinthische stijlen). Al deze soorten hebben hun eigen voorschriften. Bovendien erkent Vitruvius dat deze voorschriften ideaaltypen betreffen, en dat in de praktijk een bouwmeester zich veelal moet aanpassen aan het terrein of aan de overige omstandigheden (zelfs aan het beschikbare geld). Het gaat om vuistregels, niet om een gedetailleerd bestek.
Deze voorliefde voor vuistregels lijkt echter typisch iets wat samenhangt met Vitruvius’ ambachtelijke achtergrond. Kennis werd op de werkvloer niet doorgegeven via boeken of tekeningen en ook niet via theoretische uiteenzettingen. Voor mondelinge overdracht heb je eenvoudige vaste regels nodig die uit het hoofd zijn te leren, maar die in de praktijk met de nodige vrijheid worden toegepast. Vitruvius’ “vuistregels” beantwoorden precies aan die vereisten. Zijn werk probeert dan wel een geleerde verhandeling zijn, het geeft op deze manier toch een doorkijkje op de manier waarop praktijkkennis vroeger op ongeleerde manier werd doorgegeven.
Vitruvius en de geleerden
In tegenstelling tot wat je misschien verwachten zou, werd het werk van Vitruvius heel populair. Misschien niet zozeer in het Romeinse Rijk zelf. Maar hij behoorde wel tot de weinige klassieke auteurs wier werk al in de vroege Middeleeuwen overal in Europa bekend was. In die tijd, voor de uitvinding van de boekdrukkunst, was het kopiëren van boeken een kostbaar en tijdrovend karwei. Het zegt daarom wel iets dat het werk van Vitruvius in vrijwel geen kathedrale bibliotheek ontbrak.
In de Renaissance nam zijn roem alleen nog maar toe. Vitruvius kreeg concurrentie van tal van andere antieke auteurs die inmiddels herontdekt waren, maar hij handhaafde zich moeiteloos. Na de uitvinding van de boekdrukkunst werd zijn werk in grote oplages gedrukt. Geleerden in heel Europa maakten er serieus studie van en verwezen er naar in hun eigen boeken.
Dat is op het eerste gezicht erg vreemd. Ook de renaissancegeleerden voelden een dédain voor het handwerk. Ook zij hielden zich bij voorkeur bezig met politiek, filosofie en andere “verheven” onderwerpen. Vanwaar dan opeens die belangstelling voor een boek over een praktisch vak als bouwkunde door een simpele architect, dat houterig was geschreven en volgestopt met vuistregels?
Het antwoord ligt gedeeltelijk in het feit dat Vitruvius niet alleen technische zaken behandelt, maar ook zaken die we nu tot de schone kunsten rekenen; in het bijzonder zijn behandeling van de Dorische, Ionische en Corinthische stijlen. In de Renaissance wilde men de klassieke oudheid doen herleven, ook op het gebied van de kunst. Precieze voorschriften hoe dat op bouwkundig gebied te verwerkelijken viel waren daarom zeer welkom.
Maar bovendien werden Vitruvius’ voorschriften niet zozeer opgevat als praktische vuistregels, wat zij toch vooral waren, maar als uitingen van een diepe wijsheid. Vitruvius had hier, in zijn pogingen de bouwkunst een geleerd jasje aan te trekken, trouwens zelf aanleiding toe gegeven. In een inleiding had hij beweerd dat de verschillende vaste verhoudingen in de architectuur voortvloeiden uit de harmonie in de kosmos. In een beroemde passage zette hij uiteen hoe de natuur zelf aan het menselijke lichaam vaste verhoudingen heeft gegeven.
De lengte van top tot teen, aldus Vitruvius, is gelijk aan de afstand tussen de uitgespreide armen. Het geheel past in een cirkel waarvan het middelpunt de navel is. De lengte van een voet is gelijk aan een zesde deel van de lengte van het lichaam als geheel. Hiermee betoogde hij dat vaste verhoudingen belangrijk waren; de natuur zelf gaf immers het voorbeeld. Willen wij een harmonisch tempelontwerp maken, dan moeten wij op dezelfde manier te werk gaan.
De geleerden van de Renaissance hadden niet zoveel op met constructiewerk, maar in de harmonie van de kosmos waren zij zeer geïnteresseerd. Vitruvius was een van de weinige auteurs die hierover concrete informatie verschafte. Zijn opsommingen van verhoudingen zijn voor ons vrij dor en vermoeiend. Maar in de Renaissance vermoedde men hierin een sleutel tot de geheimen van hemel en aarde. Vandaar dat zijn werk druk werd gelezen en becommentariëerd. Zijn ideeën over de verhoudingen van en binnen het mensenlichaam hebben een taai leven gehad, hoewel er, als je het precies gaat nameten, welbeschouwd niet zo veel van klopt.
Renaissancegeleerden waren zelf meestal weinig vertrouwd met de wereld van het handwerk en waren gewend klassieke geschriften filosofisch op te vatten. Vandaar dat zij ook Vitruvius’ filosofische pose als zoete koek slikten. Dat de verhoudingen bij Vitruvius vooral voortvloeien uit de ambachtelijke traditie en niet uit de hogere filosofie, hadden zij niet in de gaten. Het geeft wel aan dat techniek ook in de Renaissance niet hoog in achting stond. Het enige boek uit de Oudheid waarin uitvoerig over techniek gesproken werd, werd meer gelezen ondanks dan vanwege de techische inhoud. Sterker, die technische inhoud werd amper meer als zodanig herkend.
Rienk Vermij
Een recente vertaling van Vitruvius’ De architectura van de hand van Ton Peters verscheen in 1997 (herdrukt in 1998) te Amsterdam, onder de titel Handboek bouwkunde.