Over ouderdom en middelen om lang en gezond te blijven leven (Annemarie de Knecht)

1 februari 2010
Eerder verschenen als: A. de Knecht-van Eekelen, ‘Gifslang en gladiatorenbloed’, Synaps 2 nr. 6 (1994) 4-7.

Een mens is zo oud als hij zich voelt

Oud is een betrekkelijk begrip. Een kind van tien vindt zijn moeder van 35 oud, maar dat vindt zij zelf helemaal niet, nee, oud is haar vader van 60. Maar die rekent zich echt nog niet tot de 60-plussers en zo praat een oma van 80 meewarig over `dat oudje in het verpleeghuis’ die bij navraag 78 blijkt te zijn. Oud-zijn hangt niet alleen samen met de kalenderleeftijd, maar ook met de mate van hulpbehoevendheid. Oud-worden is geen ziekte zoals Galenus al betoogde, maar ouderen kunnen wel ziek zijn en hebben dan vaak specifieke klachten. Gezonde ouderen die deelnemen aan het maatschappelijk leven, lijken dus jonger dan hun minder kwieke leeftijdsgenoten. Als deze verschillen in perceptie van de ouderdom tegenwoordig al zo groot zijn, hoe kunnen wij ons dan een beeld vormen over wie oud was in het verleden?

Levensverwachting

Er is een tijd geweest dat de gemiddelde levensverwachting voor een mens op ruim 20 jaar lag. In deze primitieve culturen bereikte slechts een enkel procent van de bevolking de leeftijd van 65. Een verbetering van de levensverwachting ontstond toen de mens zich ging vestigen en niet meer als jager en verzamelaar van plek naar plek trok. Toch was in de zeventiende eeuw in de westerse wereld een gemiddelde leeftijd tussen de 30 en 35 jaar nog heel gewoon. Pas na 1900 kwam daar verbetering in, met name door de sterke daling van de zuigelingensterfte. In elke bevolking waren vroeger dus wel mensen die een hoge leeftijd hadden bereikt, maar het waren er niet zoveel. Door hun uitzonderingspositie maakten zij aanspraak op een bijzondere, respectvolle behandeling. Zij werden als wijs beschouwd, als de dragers van de collectieve herinnering, van de tradities en regels.

De oorzaak van veroudering

Reeds in de klassieke oudheid stelde men zich de vraag: waardoor treedt veroudering op? Uitgaande van de leer van de vier elementen en van de kwaliteiten warm, koud, vochtig en droog werd het oud-worden besproken in termen van verlies aan warmte en vochtigheid. Men vergeleek het leven met een olielamp die brandt zolang er olie is, en waarvan het vlammetje steeds zwakker gaat flikkeren als de olie opraakt. Deze metafoor is eeuwenlang populair geweest zonder iets te maken te hebben met moderne opvattingen over stofwisseling en energiehuishouding. Dat was evenmin het geval met de vitalistische benadering van het leven zoals die in de achttiende en eerste helft van de negentiende eeuw werd aangehangen. De vitalisten beschouwden het oud-worden als een verlies aan levenskracht, de `vis vitalis’, een onstoffelijke kracht in de levende mens.
Rond 1900 kwam een andere holistische hypothese over het verouderingsproces naar voren, die van de vergiftiging van het ouder wordende lichaam. Ophoping van afvalstoffen in de cellen van het lichaam zou een verminderde werking veroorzaken die uiteindelijk zou leiden tot de dood. Het feit dat Nobelprijswinnaar Alexis Carrel er in slaagde cellen van kippenembryo’s langdurig in leven te houden en te vermeerderen in celkweken waarvan de vloeistof steeds werd ververst, droeg bij aan deze zienswijze. Ten slotte vond de opvatting dat veroudering ontstaat door een vermindering van de groei en herstelmogelijkheden van de cellen, de meeste aanhang. In de jaren zestig kon bovendien experimenteel worden aangetoond dat de hoeveelheid weefsel die aan de stofwisseling deelneemt, met het ouder-worden kleiner wordt. Het onderzoek uit de recente tijd naar de veranderingen op moleculair niveau bouwt voort op deze visie.

Wondermiddelen en levenselixirs

Een holistische benadering was niet zo interessant bij het zoeken naar spectaculaire middelen om ouderdom tegen te gaan. Daarvoor wilde men liever een regelcentrum vinden dat zou kunnen worden beïnvloed of een specifieke stof die als wondermiddel de ouderdom zou kunnen verdrijven. Het zoeken naar een levenselixir is een thema dat door de eeuwen heen in vele culturen terug te vinden is. Hetzelfde is het geval met het gebruik van wondermiddelen. Huid van mummies en vlees van gifslangen zijn eeuwenlang veel gebruikte ingrediënten voor verjongingsmiddelen geweest. Goud stond daarvoor evenzeer bekend, omdat goud – dat in relatie werd gebracht met de zon – levenswarmte zou bezitten. Ook zou de adem van een jong meisje warmte aan het oude, koude lichaam kunnen toevoegen. Bloed had de naam een nog sterkere drager van innerlijke warmte te zijn. De Romeinse bejaarden zouden zich te goed hebben gedaan aan het bloed van stervende gladiatoren. Het vampirisme ging van eenzelfde gedachte uit, zoals zelfs in moderne Dracula-films nog te zien is.
In het begin van deze eeuw werd veel succes bij het lekenpubliek behaald door verschillende onderzoekers die extracten van hormoonklieren maakten en dat als verjongingsmiddel aanprezen. Uitgaande van de gedachte dat de testis verantwoordelijk is voor de mannelijke jeugd, had de Franse fysioloog Charles-Edouard Brown-Séquard (1817-1894) in 1889 zichzelf met een extract van testes van honden en konijnen ingespoten. Eenzelfde opzet werkte Sergei Voronov (1866-1951) in 1923 uit met extracten van testes van apen. Beiden kregen grote vermaardheid, niet in het minst door de enorme aandacht die de populaire media aan hun activiteiten besteedden. Dat zij uiteindelijk toch ook nog een bijdrage aan de ontwikkeling van de endocrinologie gaven is een gelukkige bijkomstigheid van deze pseudo-wetenschappelijke ondernemingen.

Leefregels

Volgens de klassieke opvattingen, zoals die als eerste door Hippocrates te boek zijn gesteld, kan men zijn gezondheid behouden door een aantal leefregels in acht te nemen. Als men zich houdt aan deze regels, die in het algemeen matigheid voorschrijven bij alles wat men doet, kan men een vroegtijdige ouderdom voorkomen. In detail zijn deze gezondheidsadviezen uitgewerkt in het Regimen Sanitatis uit de school van Salerno waarvan tussen 1300 en 1850 talloze edities in vele talen zijn verschenen. Bij het ouder-worden moet men zo lang mogelijk actief blijven en het werkzame leven niet plotseling beëindigen. Ten einde de levensvlam te laten branden moet men warmte aan het kouder wordende lichaam toevoeren, bijvoorbeeld door warme baden, massage en oliën van het lichaam en door een aangepast dieet. Voedingsmiddelen werden ingedeeld in categorieën naar gelang hun kwaliteiten van warm, koud, vochtig en droog. De oudere mens die koud en droog wordt, dient dus warme en vochtige spijzen te gebruiken. Daartoe werden bijvoorbeeld gerekend wijn, vis, mager vlees, verse vijgen en pruimen. Melk, bij voorkeur van een ezelin of geit, werd ook aanbevolen, terwijl aan vrouwenmelk verjongende kracht werd toegekend. Een gematigd klimaat is gunstig voor de ouderen die zich ‘s zomers niet te heet moeten maken en zich ‘s winters goed warm moeten aankleden. Een kleine wandeling na de maaltijd, voldoende slaap, vermijden van plotselinge emotie, het zijn allemaal adviezen voor het behoud van de gezondheid waaraan tot ver in de negentiende eeuw grote waarde werd gehecht en die vandaag de dag eigenlijk nog weinig aan betekenis hebben verloren.

Het oude lichaam

In de pathologische anatomie, zoals deze zich in de achttiende eeuw ontwikkelde, werden beschrijvingen opgenomen van veranderingen van het lichaam die door veroudering waren ontstaan. Zo beschreef Giovani Batista Morgagni (1682-1771) arteriosclerose, verkalking van de aorta, trombose, emfyseem, kanker van bronchiën, maag en darm, staar en andere ouderdomsaandoeningen. Op dergelijke waarnemingen kon in de Franse kliniek in de negentiende eeuw worden voortgebouwd. Tot de meest invloedrijke publicaties behoort het boek van de Franse arts Jean-Martin Charcot (1825-1893) getiteld Leçons cliniques sur les maladies des veillards et les maladies chroniques (1867). Charcot maakte onderscheid in drie soorten ziekten van oude mensen: ziekten die kenmerkend zijn voor de ouderdom en ontstaan door verval van krachten, ziekten die op alle leeftijden voorkomen maar die bij ouderen een ernstiger verloop hebben, en ziekten die bij ouderen minder fataal verlopen dan bij jongeren. Tot de eerste groep horen bijvoorbeeld cachexie, osteomalacie, atrofie en aderverkalking. In de tweede groep bevindt zich longontsteking, maar andere infectieziekten zoals tyfus en tuberculose horen volgens Charcot tot de laatste groep.

Gerontologie en geriatrie

Gerontologie en geriatrie zijn steeds gescheiden gebieden geweest, zelfs voordat de begrippen als zodanig in de twintigste eeuw zijn geformuleerd. Gerontologie is een woord dat in 1903 voor het eerst is gebruikt door Elie Mechnikov (1845-1916), werkzaam in het Pasteur Instituut te Parijs, in de betekenis van de biologische studie van veroudering. Het begrip geriatrie werd enkele jaren later in 1909 geïntroduceerd door Ignaz Leo Nascher (1863-1944) uit New York ter aanduiding van de klinische aspecten van de ouderdom. Het duurde echter enkele tientallen jaren voordat de vakgebieden zich konden ontplooien. Mede door de genoemde verjongingsexperimenten werden serieuze wetenschappers aanvankelijk afgeschrikt zich met veroudering bezig te houden. In Nederland bestond vóór de Tweede Wereldoorlog nauwelijks aandacht voor de oudere mens. Een uitzondering daarop vormde de arts Jan Gerard Sleeswijk (1880-1969), hoogleraar in de technische hygiëne aan de Technische Hogeschool te Delft. Op zijn initiatief verscheen – met enige vertraging door de oorlogsomstandigheden – in 1948 het eerste Nederlandse leerboek over geriatrie getiteld De ouderdom – van geneeskundig standpunt beschouwd. In 1947 had toen reeds de oprichting plaatsgevonden van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie waarvan Sleeswijk voorzitter werd. In diezelfde tijd ontstonden verschillende buitenlandse vaktijdschriften en werd in 1950 de International Association of Gerontology opgericht. Nu een halve eeuw later is het toenemend aantal ouderen een niet meer weg te denken categorie in de gezondheidszorg.

Literatuur

  • J.F. Freeman, Aging. Its history and literature (New York/London, 1979).
  • A. Pouw, Oud, maar wijs genoeg? De Nederlandse Vereniging voor Gerontologie 1947-1987 (Lochem/Gent, 1987).
Dr. Annemarie de Knecht-van Eekelen, Rijksweg 55, 6581 EE Malden. E-mail: deknecht@mailbox.kun.nl.