8. Laatste jaren

De rest van zijn leven woont Huygens in Nederland, als een internationaal gerespecteerd geleerde. Tot op het laatst zet hij zijn onderzoekingen en publicaties voort. Hij leeft van het ruime familiekapitaal.

Aanvankelijk woont hij nog steeds in huis bij zijn vader in Den Haag. Na diens dood in 1687 betrekt hij het buiten Hofwijk nabij Voorburg, waar hij de rest van zijn leven woont. Ook is er na 1687 opeens een paar keer sprake van trouwplannen, maar echt serieus worden die nooit.

Terug in Nederland houdt Huygens zich onder meer bezig met de verdere ontwikkeling van zijn slingeruurwerk. Hij hoopt het geschikt te maken voor gebruik op zee, zodat het dienst kan dien om de geografische lengte te bepalen. De tests geven echter geen voldoende bevredigend resultaat. Ook houdt hij zich opnieuw bezig met de optica. Dit leidt tot een nieuwe theorie van het licht, die hij in 1690 publiceert in Traité de la lumière. Met zijn theorie verklaart hij het raadsel van de dubbele breking in IJslands kristal (calciet).

Er is inmiddels een jongere garde onderzoekers opgestaan, mensen als de Engelsman Newton en de Duitser Leibniz, met nieuwe ideeën en nieuwe methoden. Huygens volgt hun ontdekkingen kritisch, maar wel vol belangstelling. In de zomer van 1689 brengt Huygens na jaren weer een bezoek aan Londen, waar hij onder andere Isaac Newton ontmoet, van wie kort daarvoor het meesterwerk Philosophiae naturalis principia mathematica is verschenen. Het uitje bevalt hem zeer.

In 1695 gaat zijn gezondheid hard achteruit. Hij sterft op 9 juli van dat jaar, na eerst een testament te hebben gemaakt. Zijn papieren laat hij na aan de universiteit van Leiden, waar zij nu nog zijn. Zijn instrumenten en lenzen bleven in het bezit van de familie Huygens tot 1754, toen de verzameling bij opbod werd verkocht en verstrooid raakte.

7. Internationaal geleerde

In Parijs zet Huygens het onderzoeksprogramma van de Académie op. Hij levert zelf belangrijke bijdragen, vooral op het gebied van de mechanica. Verschillende van zijn ontdekkingen worden in de Academie besproken. Tot zijn belangrijkste werken in deze periode behoort Horologium oscillatorium, uit 1673, waarin hij de wetten van de slingerbeweging afleidt en een verbeterd slingeruurwerk voorstelt. Huygens is een van de centrale figuren in het wetenschappelijke leven van de Franse hoofdstad en ontwikkelt zich tot een internationale autoriteit.

Hij werkt hard, is kennelijk op zijn plaats, maar krijgt te maken met tegenslagen in zijn gezondheid. In 1669 wordt hij zwaar ziek, zodat men serieus rekening houdt met zijn dood. Voor zijn herstel keert hij terug naar zijn familie in Den Haag, waar hij verblijft van september 1670 tot juni 1671. Ook als hij in 1681 opnieuw ziek wordt, gaat hij weer naar Den Haag.

Als de Franse koning Lodewijk XIV in 1672 de oorlog verklaart aan de Verenigde Nederlanden, heeft dat verder geen gevolgen voor Christiaans positie. Zijn familie bekleedt vertrouwensfuncties onder de Hollandse stadhouder Willem III, die zich weldra ontpopt als Lodewijks aartsrivaal. Maar Christiaan blijft gewoon op zijn post. zijn Horologium oscillatorium is zelfs aan koning Lodewijk opgedragen.

In de loop van de tijd wordt het klimaat in Frankrijk echter intoleranter. Buitenlanders worden steeds meer met een scheef oog aangekeken en de vrijheden van protestanten worden steeds meer ingeperkt. Als Huygens sinds 1681 vanwege zijn ziekte weer in Den Haag verblijft, besluit hij uiteindelijk, op advies van vrienden die de situatie ter plaatse kennen, om niet meer naar Parijs terug te keren.

6. De Académie Royale des Sciences

In 1666 kreeg Huygens alsnog gelijk met zijn keuze voor een carrière als natuuronderzoeker. De Franse koning Lodewijk XIV nodigde hem uit naar Parijs om de leiding van de wetenschappelijke academie die de koning wilde oprichten op zich te nemen. Dit was een eervolle taak die hem bovendien geen windeieren legde. De koning beloofde Huygens een jaarlijks honorarium van 6000 livres.

Huygens had zelf mee aan de wieg van deze academie gestaan. Samen met enkele vrienden in Parijs, zoals de sterrenkundigen Azout en Petit, was hij ontevreden over het peil van het wetenschappelijke onderzoek. Het onderzoek werd enerzijds gehinderd doordat te veel mensen aan wie de ware geest ontbrak wilden meedoen, en anderzijds door een gebrek aan geld en middelen. De wetenschap dreigde daardoor nogal eens te verzanden in oeverloze discussies. Vandaar drongen zij er bij de Franse koning op aan om hiervoor een professioneel lichaam in te stellen.

Academies of geleerde gezelschappen waren een bekend verschijnsel in die tijd. Het ging om gezelschappen, meestal op eigen gelegenheid bij elkaar komend, waar geleerdheid of schone kunsten werden bevorderd. Zij bestonden op allerlei gebieden en met allerlei doelstellingen: taalzuivering, poëzie, etc. Voor de opkomende natuurwetenschap waren zij van vitaal belang. Juist omdat de natuurwetenschap nog geen duidelijke maatschappelijke plaats had, kon zij alleen vorm krijgen onder de bescherming van zulke groepen enthousiastelingen.

De Franse Académie Royale des Sciences was niet de eerste academie in Europa op natuurwetenschappelijk gebied. Maar de Franse koning vond een academie goed passen in zijn plannen om zijn regering meer aanzien te geven. Daarom  ging hij met zijn volle gewicht achter de plannen staan en verzorgde de volledige financiering. Daarmee was het wel de eerste academie waar we werkelijk kunnen spreken van zoiets als een professionele wetenschap. Een nadeel had de koninklijke bemoeienis natuurlijk ook: de academie was sterk afhankelijk van de politieke wensen van de vorst.

5. Ambteloos burger

Christiaan brengt de volgende jaren grotendeels in Den Haag door, maar blijft in contact met de buitenlandse geleerde wereld. In 1660-1661 en in 1663-1664 gaat hij opnieuw op reis en brengt verscheidene maanden door in Parijs en Londen. In Den Haag woont hij in het huis van zijn vader. Christiaan is zelf nooit getrouwd. Voor zeventiende-eeuwse geleerden was dat overigens niet uitzonderlijk.

De jaren die hij na zijn studie ambteloos doorbrengt, behoren tot de meest productieve uit zijn carrière. In deze tijd doet hij enkele van zijn meest spraakmakende ontdekkingen. Voor een deel zijn deze pas veel later gepubliceerd, maar hij publiceert ook in deze periode al enkele belangrijke werken.

In eerste instantie treedt Huygens vooral als wiskundige naar buiten. Op dit vak zal hij zich zijn leven lang blijven toeleggen en ongekende hoogten bereiken. Voor niet-specialisten is dit werk echter moeilijk te bevatten. Een meer aansprekend onderdeel zijn zijn berekeningen op de kans van winst of verlies bij gokspelletjes. Huygens is hiermee een van de grondleggers van de kansrekening.

Behalve voor de wiskunde, heeft Huygens zijn hele leven ook een voorliefde gehad voor het maken van instrumenten en apparaten. In sommige gevallen gaat het om speelgoedjes, zoals de toverlantaarn die hij uitvindt, in andere gevallen om serieuze wetenschappelijke instrumenten. Samen met zijn broer Constantijn legt hij zich toe op het slijpen van lenzen en het maken van telescopen. Zijn werk aan lenzen is de aanleiding tot belangrijk werk in de optica, dat voorlopig echter ongepubliceerd blijft. Wel publiceert hij de ontdekkingen die hij met zijn kijker doet. In 1656 maakt hij de ontdekking van een maan van Saturnus bekend en in zijn Systema Saturnium (1659) publiceert hij zijn oplossing voor het raadsel van Saturnus’ merkwaardige, en steeds wisselende uiterlijk: de planeet heeft een ring. Met deze ontdekkingen aan Saturnus wint Huygens als geleerde definitief internationale faam.

Ook houdt Huygens zich bezig met de mechanica, ook hier weer in combinatie met het knutselen aan instrumenten. In 1656-1657 vindt hij het slingeruurwerk uit. Hij publiceert hiervan op dat moment slechts een korte beschrijving. Pas later zal hij een uitvoeriger uiteenzetting geven. Ook zijn beschouwingen over meer fundamentele mechanische problemen – botsingsregels, centrifugale kracht – blijven grotendeels in portefeuille.

4. Verblijf in Parijs

Na de dood van stadhouder Willem II in 1650 werden zijn aanhangers van het kussen geduwd. Dat betekende ook dat de invloed van vader Huygens was getaand en dat hij de volgende jaren weinig kon doen om zijn zoons aan een passende functie te helpen. Christiaan bleef vooralsnog ambteloos. Aangezien de familie rijk genoeg was, kon hij zich in alle rust aan zijn geliefde studies wijden.

In 1655 ondernam Christiaan een reis naar Frankrijk, in het gezelschap van zijn broer Lodewijk en van twee van zijn neven. Een dergelijke reis was in die tijd een gebruikelijke manier waarop jonge lieden van goeden huize hun vorming afrondden. Zij zagen wat van de wereld en leerden hoe het er aan vreemde hoven en in vreemde landen aan toe ging. Ook legden zij contacten met edelen, staatslieden en beroemdheden elders in Europa, wat hun in hun latere carrière van pas kon komen.

Christiaan deed niet alleen aan het bezichtigen van bezienswaardigheden en aan beleefdheidsbezoeken. Hij maakte in Parijs kennis met de belangrijkste wiskundigen van Frankrijk en nam deel aan discussies over de nieuwe ontdekkingen in het natuuronderzoek. Ook sloot hij vriendschap met de de dichter Jean Chapelain en de astronoom Ismael Boulliau. Waarschijnlijk nam in deze periode zijn besluit vaste vorm aan om de vervulling van zijn leven te zoeken in de wetenschap, in plaats van in de ambten of de schone letteren.

3. Studie te Breda

Na twee jaar werd Christiaan door zijn vader weer van de Leidse universiteit weggehaald. Van maart 1647 tot augustus 1649 zette hij zijn rechtenstudie voort aan de illustere school te Breda, ditmaal samen met zijn jongere broer Lodewijk. Deze school was zojuist opgericht door de prins van Oranje, de broodheer van Christiaans vader, die heer van Breda was. Vader Huygens werd een van de curatoren van de hogeschool en kon er op rekenen dat zijn zoons met enige consideratie behandeld zouden worden.

Er bestaat weinig twijfel over dat de rechtenstudie niet Christiaans eigen voorkeur was. De eerdere studies hadden bij hem de liefde tot wiskundige studie en natuuronderzoek doen ontwaken. In zijn kringen gold dit meer als een soort culturele bagage waardoor een heer van stand zich kon onderscheiden van het gewone volk (en die daarom ook aan de universiteit werd onderwezen), maar die men ook weer niet al te serieus moest nemen. Maar mede onder de indruk van de nieuwe ideeën van Descartes zag Christiaan dit als sleutel tot een nieuwe wereld, waaraan men zijn leven kon wijden. Ook vanuit Breda bleef hij met zijn Leidse leermeester Van Schooten over wiskundige onderwerpen in contact.

Met natuuronderzoek viel in die tijd echter geen droog brood te verdienen en wiskunde was vooral het terrein van eenvoudige praktizijns. Met een rechtenstudie kon men daarentegen belangrijke posities in de maatschappij bekleden. Het is daarom begrijpelijk dat vader Huygens zijn zoons deze kant op stuurde.

2. Studie te Leiden

Op 11 mei 1645 schreef Christiaan zich samen met zijn oudere broer Constantijn in aan de universiteit van Leiden. In die tijd had een universiteit in principe drie afstudeerrichtingen: rechten, theologie en geneeskunde. Vader Huygens wilde dat zijn zonen zich zouden ontwikkelen tot rechtsgeleerden, zodat zij de familietraditie konden voortzetten en hoge ambtenaren zouden worden. Christiaan en Constantijn stonden dan ook ingeschreven als studenten in de rechten.

Behalve rechtsgeleerdheid studeerden zij echter ook de artes of vrije kunsten. Dit was een basiscurriculum dat bestond uit een zekere algemene ontwikkeling die men voor de hogere studies noodzakelijk achtte. In de praktijk kon een student zijn artesstudie op veel verschillende manieren invullen. De studie bestond vooral uit het bestuderen van de klassieke schrijvers en hun opvattingen op het gebied van vakken als geschiedenis, moraalfilosofie of natuurkunde. Ook de wiskundige kennis viel onder dit curriculum. Christiaan volgde in Leiden de lessen van de wiskundehoogleraar Frans van Schooten. Van Schooten was een vriend van de beroemde Franse wiskundige en filosoof René Descartes, die onder andere een geheel nieuwe opzet van de natuurkunde had ontworpen. Huygens raakte met deze denkbeelden grondig vertrouwd.

1. Onderwijs aan huis

Christiaan Huygens kreeg zijn eerste opleiding thuis van zijn vader en van leraren die door zijn vader waren aangesteld. Hij volgde deze lessen samen met zijn oudere broer Constantijn. Toen Christiaan acht was kwam er een huisleraar, een zekere Abraham Mirkenius, wiens belangrijkste taak het was de broers Latijn te leren, de internationale wetenschaps- en cultuurtaal in die tijd. Daarnaast kregen zij van hun vader les in muziek en rekenen.

Dit onderwijs had zo veel resultaat dat hij, naar zijn vader verzekert, al op zijn negende begon met zelf te componeren en met zijn broers vrolijk Latijn praatte. In de daarop volgende jaren leerde hij nog geografie, prosodie, spelen op luit, viola da gamba en klavecimbel, logica, Grieks, Frans en Italiaans.

Bovendien legde hij zich vanaf zijn veertiende ijverig toe op de mechanica. Zijn vader vertelt hoe Christiaan deze kennis snel praktisch toepaste. Hij kon prenten vaardig natekenen en bouwde modellen van dingen waar hij over las. “Besteedende voorts de snipperingen van syn tydt aen Molenties en andere modellen te maeken, selfs tot een draeybank toe, die hy in dit jaer [1643] soo by een hadde weeten te knusselen, dat hy al eenigh goedt daer op begon te draeyen.” Zijn huisleraar Hendrik Bruno (Mirkenius was er inmiddels mee gestopt) kon deze hobbies overigens maar matig waarderen.

Toen hij vijftien was werd hij rijp genoeg bevonden om te leren dansen en paardrijden en kwam er eindelijk ook een leraar wiskunde, Jan Jansz. Stampioen (de Jonge).